
Jurisprudentie
AY0428
Datum uitspraak2006-06-28
Datum gepubliceerd2006-07-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6845 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-07-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6845 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betrokkene heeft geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Uitspraak
04/6845 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2004, 03/3839 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna Uwv).
Datum uitspraak: 28 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 9 februari 2006 een vraag van de Raad beantwoord. Daarbij heeft het Uwv voorts een besluit d.d. 9 februari 2006 overgelegd, waarbij volledig tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van appellante, gericht tegen de beslissing van 2 december 2003.
Bij brief van 28 februari 2006 heeft mr. D.A. Harff de Raad verzocht het Uwv in de proceskosten te veroordelen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de brief d.d. 28 februari 2006 van de gemachtigde van appellante heeft appellante geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Met betrekking tot de door appellante gevorderde vergoeding van de eigen bijdrage uit hoofde van de verleende toevoegingen overweegt de Raad dat in een bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een limitatieve opsomming is gegeven van proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden gegeven en dat in vergoeding van de in verband met een afgegeven toevoeging te betalen bijdrage daarbij niet is voorzien.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Voorts merkt de Raad nog op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat appellante zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv dient te wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellante tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.